aanhikken
Étymologie
[modifier le wikicode]Verbe
[modifier le wikicode]Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | hik aan | hikte aan |
jij | hikt aan | |
hij, zij, het | hikt aan | |
wij | hikken aan | hikten aan |
jullie | hikken aan | |
zij | hikken aan | |
u | hikt aan | hikte aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | hikken aand | aangehikt |
aanhikken \Prononciation ?\ intransitif
- Être dans l’embarras
- Hij zit tegen zijn proefwerk aan te hikken.
- Il sue sur sa composition.
- <Niet vlot kunnen afwikkelen> Tegen iets aanhikken.
- Être, demeurer indécis quant à ...
- Lang aanhikken tegen een besluit.
- Tergiverser devant une décision.
- Hij zit tegen zijn proefwerk aan te hikken.
- (Familier) Râler.
- hij hikte erg tegen het karwei aan.
- Ça l’emmerdait de faire ce travail.
- Hij hikte erg tegen het besluit van zijn chef aan.
- Il râlait ferme devant la décision de son patron.
- hij hikte erg tegen het karwei aan.
Taux de reconnaissance
[modifier le wikicode]- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 28,4 % des Flamands,
- 84,0 % des Néerlandais.
Prononciation
[modifier le wikicode]- (Région à préciser) : écouter « aanhikken [Prononciation ?] »
Références
[modifier le wikicode]- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]