Svoboda | Graniru | BBC Russia | Golosameriki | Facebook
Aller au contenu

aanvangen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
À rapprocher de l’allemand anfangen.
Présent Prétérit
ik vang aan ving aan
jij vangt aan
hij, zij, het vangt aan
wij vangen aan vingen aan
jullie vangen aan
zij vangen aan
u vangt aan ving aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben, zijn vangen aand aangevangen

aanvangen \Prononciation ?\ intransitif ou transitif

  1. Débuter, commencer, prendre effet (à telle date)/
  2. (Transitif) Commencer, aborder.
    • Een reis aanvangen.
      Entreprendre un voyage.
    • Een werk aanvangen.
      Entamer un travail, s’atteler à un travail.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,2 % des Flamands,
  • 97,9 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]