aanvangen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  aanvangen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈaɱvɑŋə(n) / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• aan·van·gen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘beginnen’ voor het eerst aangetroffen in 1350
• samenstelling van  aan vz  en  vangen ww 

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
aanvangen	ving aan	aangevangen
klasse 7	volledig

Werkwoord

aanvangen

1. overgankelijk beginnen, starten

   • Er was een nieuwe droogteperiode aangevangen. 
   • Het schooljaar zal dit jaar een maand later aanvangen. 

   ▸ Na de lovende woorden van Natascha was het plezier teruggekeerd waarmee ze deze klus was aangevangen.

Afgeleide begrippen

   

aanvanger aanvangsbegeleiding aanvangsdosis aanvangsfase aanvangsjaar aanvangskapitaal aanvangsklas aanvangskosten aanvangsperiode aanvangspunt aanvangsreactantie aanvangssnelheid aanvangsstabiliteit aanvangswoord aanvankelijk

Vertalingen

    1. beginnen, starten   

Duits: anfangen (de), beginnen (de) Engels: begin (en), commence (en)

Frans: commencer (fr), débuter (fr) Spaans: comenzar (es), empezar (es)

Gangbaarheid

• Het woord aanvangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvangen" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.