aus

Beiers

Uitspraak

• IPA: /aʊ̯s/

Woordafbreking

• aus

Voorzetsel

aus

1. uit

   «D Tschechische Republik is aus de drei historischn Lända Böhmen, Mähren und Mährisch-Schlesien.»

   De Tsjechische Republiek bestaat uit drie historische landen: Bohemen, Moravië en Moravisch-Silezië.

Duits

Uitspraak

• Geluid:  aus    (hulp, bestand)
• IPA: /aʊ̯s/

Woordafbreking

• aus

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van Oudhoogduitse úz

Woordafbreking

• aus

Voorzetsel

aus (+ datief)

1. uit

   «Er nahm den Schlüssel und ging aus dem Haus.»

   Hij nam de sleutel en liep het huis uit.

Luxemburgs

Uitspraak

• IPA: /aʊ̯s/

Voorzetsel

aus

1. uit

Pennsylvania-Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / aus /

Bijwoord

aus

1. uit

Voorzetsel

aus

1. uit

Typische woordcombinaties

• Er kennt sich gut aus.

Hij is goed op de hoogte.

Afgeleide begrippen

•  ausem vn 
•  aussem vn