spot

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  spot    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• spot

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lamp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973
• Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘reclameboodschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965

2-4	enkelvoud	meervoud
naamwoord	spot	spots
verkleinwoord	spotje	spotjes

Zelfstandig naamwoord

de spot m

1. de handeling van het spotten
2. reclameboodschap
3. lamp voor of licht van spotlight
4. (van het Engels) plek, plaats

Uitdrukkingen en gezegden

• [1]: de spot drijven met iets of iemand

spotten met iets of iemand

•  Goldie dacht dat ik gek was geworden en dreef de spot met me door aan te komen lopen met zijn ogen dicht en met zijn wandelstok als een blindengeleidestok.  

Hyponiemen

   

STER-spot (2) black spot (3) (4) campagnespot (2) g-spot (4) gayspot (4) hotspot (4) inbouwspot (3) ledspot (3) radiospot (2) reclamespot (2) stekkerspot (3) televisiespot (2) tv-spot (2) volgspot (3) zelfspot (1)

Afgeleide begrippen

   

spotachtig (1) spotbeeld (1) spotblad (1) spotcharter (4) spotdicht (1) spotgeest (1) spotgoedkoop (1) spotkoopje (1) spotlach (1) spotlachen (1) spotlicht (3) spotlied (1) spotlight (3) spotlijster (1) spotlust (1) spotmarkt (4) spotmerel (1) spotmeting (4) spotnaam (1) spotprent (1) spotprijs (1) spotschrift (1) spotspiegel (1) spotternij (1) spotvogel (1) spotziek (1) spotzieke (1) spotzucht (1)

Vertalingen

    1. het spotten   

Engels: mockery (en)

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	spot	spotten
verkleinwoord	spotje	spotjes

Zelfstandig naamwoord

de spot m

1. vlek

Werkwoord

vervoeging van
spotten

spot

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van spotten
2. gebiedende wijs van spotten

Anagrammen

• post, post-, pots, sopt, stop, tops

Gangbaarheid

• Het woord spot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spot" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Naar frequentie	1416

enkelvoud	meervoud
spot	spots

Zelfstandig naamwoord

spot

1. plaats
2. vlek

Hyponiemen

• [1] g-spot, hotspot

Uitdrukkingen en gezegden

[1]

• To be on the spot

Ter plaatse zijn

• To put someone on the spot

Iemand in het nauw brengen

vervoeging
onbepaalde wijs	to  spot
he/she/it	spots
verleden tijd	spotted
voltooid deelwoord	spotted
onvoltooid deelwoord	spotting
gebiedende wijs	spot

Werkwoord

spot

1. onovergankelijk vlekken
2. overgankelijk herkennen

Uitdrukkingen en gezegden

[2]

• To spot a mistake

Een fout ontdekken

Anagrammen

• opts, post, post-, POST, pots, stop, tops