visie

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  visie    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈvizi/

Woordafbreking

• vi·sie

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kijk’ voor het eerst aangetroffen in 1276
• Afkomstig van het Latijnse visio (“zien”), zelfstandig naamwoord van actie van visus (“dat wat gezien is”), van het werkwoord videre (“zien”) + suffix -io.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	visie	visies
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de visie v

1. de wijze waarop men zaken beoordeelt of beschouwt

   ▸ De jury, onder leiding van schrijver Nelleke Noordervliet, prijst het boek om zijn visie, gedegenheid en toegankelijkheid. "Ondanks de vele details en wetenswaardigheden verliest het het grote verhaal van de taal nooit uit het oog."

Verwante begrippen

• dunk, gezichtspunt, kijk, mening, opinie, zienswijze

Hyponiemen

• Eurovisie, kokervisie, supervisie, televisie, toekomstvisie, wetenschapsvisie

Vertalingen

    1. de wijze waarop men zaken beoordeelt of beschouwt   

Duits: Sicht (de) v, Ansicht (de) v

Spaans: opinión (es) v, visión (es) v

Gangbaarheid

• Het woord visie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visie" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.